Filosofie

Het zelf tussen oost en west

Dit najaar geef ik opnieuw de cursus Het zelf tussen oost en west aan de Volksuniversiteit Utrecht. De cursus bestaat uit acht lessen op woensdagavond, waarin we verschillende perspectieven op het zelf onderzoeken. Want wat is dat zelf nu precies? Bestaat er eigenlijk wel zoiets als een zelf? Zo nee, waar hebben we het dan de hele tijd over als we het over het zelf hebben? En zo ja, hoe verhoudt dat zelf zich dan tot ons lichaam, onze hersenen, onze geest? En wat betekent dat voor hoe we ons-zelf kunnen begrijpen en hoe we ons verhouden tot de wereld om ons heen?

Tijdens de cursus bespreken we de antwoorden die zowel westerse als niet-westerse filosofische tradities op deze vragen hebben geformuleerd. Elke les staat een ander thema en een andere denker centraal. Samen lezen we een beroemd filosofisch fragment en gaan we daarover met elkaar in gesprek. Een korte, individuele schrijfopdracht biedt ruimte voor persoonlijke verwerking van de lesstof.

Kijk hier voor meer informatie & om je aan te melden!

Filosofie, Vertalen

Marx verschenen!

Altijd weer een bijzonder moment, als je na maanden vertaal- en redigeerwerk dan eindelijk dat fysieke exemplaar in je handen hebt… En ja, ook een blauw jasje staat Marx wat mij betreft uitstekend. Veel dank aan Marc Beerens en Rinse Kruithof van Boom Filosofie voor de fijne samenwerking, en aan Paul Cobben voor de heldere inleiding. Voor de Marx-liefhebber hier alvast een klein voorproefje:

‘Wanneer ze terugdenken aan hun tegenstrijdige ontstaan, aan hun afkomst, ziet de grondbezitter de kapitalist als zijn overmoedige, vrijgelaten, rijk geworden slaaf van weleer en voelt hij zichzelf als kapitalist door de ander bedreigd. De kapitalist ziet de grondbezitter als de luie, wrede/egoïstische baas van weleer; hij weet dat deze hem als kapitalist schade berokkent en tegelijk zijn hele huidige maatschappelijke betekenis, zijn bezittingen en zijn geneugten aan de industrie te danken heeft; hij ziet hem als het tegendeel van de vrije industrie en van het vrije, van alle natuurlijke bepalingen onafhankelijke kapitaal. Deze tegenstelling is uiterst bitter, en beide kanten zeggen elkaar de waarheid. We hoeven enkel de charges te lezen van het onroerend op het roerend eigendom en omgekeerd, om een levendig beeld van hun wederzijdse minachting te krijgen. De grondbezitter beroept zich op de adellijke afkomst van zijn eigendom, op de feodale nagedachtenis, de poëzie van de herinnering, op zijn dweepzuchtige aard, zijn politieke gewicht etc., en als het over politieke economie gaat, stelt hij dat alleen de landbouw productief is. Tegelijkertijd schildert hij zijn tegenstander af als een sluwe, leurende, makelende, frauduleuze, hebzuchtige, pingelende, oproer kraaiende, hart- en zielloze, van de gemeenschap vervreemde en die verkwanselende, woekerende, lijmende, slaafse, vleierige, behendige, zwendelende, droge, concurrentie en daarmee verpaupering, misdaad en sociale desintegratie veroorzakende, voedende en koesterende geldschurk zonder eer, zonder principes, zonder poëzie, zonder substantie, zonder alles. […]
Het roerend eigendom, op zijn beurt, wijst op de wonderen van de industrie en de vooruitgang. Het is het kind van de moderne tijd en zijn rechtmatige, eniggeboren zoon; het beschouwt zijn tegenstander als een beklagenswaardige domoor die onwetend is over zijn eigen aard (en dat is volstrekt juist) en in plaats van het morele kapitaal en de vrije arbeid grof, immoreel geweld en lijfeigenschap voorstaat; het schildert hem af als een donquichot die onder de schijn van openhartigheid, rechtschapenheid, van het algemeen belang en van stabiliteit zijn onbeweeglijkheid, hebzuchtige genotsdrift, egoïsme, eigenbelang en slechte bedoelingen verbergt; het verklaart hem voor een doortrapte monopolist; het smoort zijn herinneringen, zijn poëzie, zijn dweepzucht met een historische en sarcastische opsomming van alle laagheid, wreedheid, verloedering, prostitutie, infamie, anarchie en rebellie, waarvan de romantische kastelen de kweekvijvers waren.’ (p. 115-117)